‘Er zijn geen ensembles. Er zijn geen onafhankelijke toneelschrijvers. Er zijn geen schrijfopdrachten. Er is geen plaats in de grote zaal. Er is geen repertoireopbouw. Er is geen zichtbaarheid. Er is geen literaire toneelkritiek.’ De inventaris die Stijn Devillé opmaakt van onze toneelliteratuur, oogt karig. De artistiek directeur van Het nieuwstedelijk is de eerste die de Vlaamse Staat van de Theatertekst mag uitspreken en slaat meteen spijkers met koppen.
Gemakkelijk is het allesbehalve voor de toneelauteur. In tegenstelling tot pakweg tv-scenaristen moet hij concurreren met dode auteurs, zegt Nathan Vecht, die de Nederlandse Staat van de Theatertekst uitspreekt. Voor nieuwe Shakespeares is het huidige klimaat is niet bepaald gunstig: de toneelschrijver moet in literair statuut al zo’n twee eeuwen onderdoen voor de romancier, werd in de jaren 70 in het theater overvleugeld door de regisseur en zag een klein decennium geleden zelfs de Vlaamse Cultuurprijs voor Toneelletterkunde ter ziele gaan. Recent nog namen ook de grote stadstheaters in Gent en Antwerpen afscheid van hun toneelschrijvers (Peter Verhelst, Abke Haring). Devillé telt vandaag nog zo’n vier scenaristen die geen regisseur of producent zijn, maar in opdracht van anderen schrijven: Frank Adam, Bruno Mistiaen, Filip Vanluchene en Paul Pourveur.
Toch wil de Leuvenaar hoopvol klinken. ‘Shakespeare is dead, get over it’, knipoogt hij naar een stuk van die laatste. Dát De Staat voor het eerst wordt georganiseerd, duidt natuurlijk al op vooruitgang. Maar er zijn het laatste decennium wel meer positieve tekenen aan de theaterwand. In 2009 richtte Ditte Pelgrom bijvoorbeeld De Nieuwe Toneelbibliotheek op, die toneelteksten in boekvorm uitbrengt. Een jaar later in Vlaanderen bliezen Paul Verrept, Wouter Hillaert en Esther Severi ook uitgeverij Bebuquin nieuw leven in. Het zijn kleine initiatieven die passen bij de vaststelling die Evelyne Coussens begin dit jaar in De Morgen maakte: ‘Een jonge generatie theatermakers heeft de tekst herontdekt als krachtig communicatiemiddel’.
Focus op losse projecten
De makers in kwestie beperken zich echter niet tot de tekst. Geen van hen is voltijds schrijver, zegt Devillé, want ze moeten ook artistiek leider, regisseur, speler, producent, boekhouder zijn. ‘Het maakt dat deze schrijvers alleen zullen schrijven voor het aantal acteurs dat ze kunnen betalen. Het maakt ook dat deze schrijvers niet of nauwelijks worden gevraagd door andere gezelschappen.’
Met die analyse echoot Devillé de State of the Union van Sara De Roo aan het begin van het festival. Net als de toneelspeler lijkt de auteur zich eerder te moeten focussen op losse projecten dan op duurzaam vakmanschap. Voor de theaterstukken is dat goed nieuws: de artistiek directeur staat dichter bij zijn acteurs en zijn creatie – een toneelschrijver krijgt evenveel redacteurs als hij personages heeft, dixit Devillé. De theatertekst zelf krijgt daarentegen zelden een tweede leven, laat staan een vertaling. En zonder heropvoeringen en bewerkingen bouwt Vlaanderen geen nieuw repertoire op. Wie zal na 100 jaar nog de dialoog kunnen aangaan met onze toneelschrijvers?
“Net als de toneelspeler lijkt de auteur zich eerder te moeten focussen op losse projecten dan op duurzaam vakmanschap.”
Vooral de kleinere auteur is de dupe van die situatie. Wie zelf speelt, zoals Peter De Graef, kiest noodgedwongen voor monologen, waarvan de populariteit ook bleek uit de inzendingen van de laatste Toneelschrijfprijs. Wie niet zelf speelt, hangt af van een theaterveld dat vraaggericht werkt. ‘Teksten worden geschreven in opdracht, met het oog op een concrete productie’, stelde Coussens in De Morgen, ‘niet omdat de auteurs ze ‘in zich’ hebben zitten.’ En zonder regisseur geen opvoering. Wie zijn theatertekst wil gespeeld zien, moet dus zelf spelen of zijn eigen gezelschap uit de grond stampen.
Naar een duurzame theatertekst
Anders is dat in Duitsland, waar de onafhankelijke toneelschrijver wél een ‘podium’ krijgt, verklaarde de Nederlandse auteur Lot Vekemans na afloop van De Staat van de Theatertekst. Sommige schrijvers hebben zelfs een manager ter beschikking, die de gezelschappen afroomt op zoek naar enthousiaste afnemers van hun teksten. De kans is dan ook reëel dat één theatertekst er op meerdere plaatsen tegelijk wordt gespeeld. Het beste voorbeeld is Vekemans’ eigen theaterhit Gif (2009), die inmiddels in meer dan 40 versies was te zien. De keerzijde in Duitsland is volgens Vekemans wel dat de toneelschrijver nauwelijks bij het maakproces betrokken is, en bij de première weleens op minder aangename verrassingen stoot.
Devillé zelf prijst buitenlandse voorbeelden vooral om hun diversiteitsbeleid. Zo ondertekenden Britse theaters een ‘equal opportunities policy’, terwijl Canada protocols in het leven riep om culturele appropriatie tegen te gaan. In het licht van de laatste State of the Youth, waarin Aminata Demba en Aïcha Cissé de wens uitspraken om hun huidskleur niet te hoeven thematiseren, kunnen ze Vlaanderen inspireren. Een blik op de erkenning voor theaterauteurs met een migratieachtergrond zegt genoeg. De Syrisch-Nederlandse George Elias Tobal was dit jaar pas de derde genomineerde in 30 jaar Toneelschrijfprijs. Behalve twee Nederbelgen, Hanneke Paauwe en Abke Haring, kreeg zelfs geen enkele toneelschrijver met buitenlandse roots een subsidie van het Vlaams Fonds voor de Letteren. Ook vrouwen komen er bekaaid van af, met 14 (op 54) toelagen sinds 2005. Het VFL reikte verder nog nooit een stimuleringsbeurs uit aan een beginnend toneelauteur, terwijl dat in andere disciplines jaarlijks gebeurt.
Het is nu dus uitkijken naar initiatieven die de theatertekst weer duurzaam én aantrekkelijk kunnen maken. Devillé roept de beide Letterenfondsen en de Taalunie alvast op om De Nieuwe Toneelbibliotheek structureel te ondersteunen. Ondertussen werd in Amsterdam ook DeClaus Theatertekstkritiek onder het doopvont gehouden. Het initiatief van Tom Helmer, Ditte Pelgrom en Simon van den Berg moet zorgen voor literaire reflectie op Nederlandstalige theaterteksten. Terwijl er jaarlijks zo’n vijfhonderd worden geschreven in professioneel verband, ontbreekt die nu volledig. Vanaf 11 september zal op Theaterkrant.nl wekelijks een bespreking verschijnen van een nieuwe Vlaamse, Nederlandse of internationale theatertekst. Hopelijk is het een eerste stap richting een revival van de toneelliteratuur.
Klik hier voor de volledige tekst van Stijn Deville.
Fotografie: Haryanti Frateur